Financiële positie
Inleiding
In dit hoofdstuk staan we uitgebreid stil bij onze financiële positie. Dat doen we aan de hand van de volgende onderwerpen:
- Samenvatting en conclusies;
- De financiële kaders en uitgangspunten;
- De huidige financiële positie;
- Incidentele begrotingsruimte;
- Financiële ontwikkelingen en risico’s;
- Onze reservepositie.
1. Samenvatting en conclusies
De financiële positie staat onder druk. Dit bleek al uit de Eerste financiële tussenrapportage 2021 en de programmabegroting 2021-2024. De provincie beoordeelde onze begroting destijds als "ORANJE".
Bedragen x € 1.000
Omschrijving | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 |
---|---|---|---|---|---|
Programmabegroting 2021-2024 | 1.120 | -154 | 2.828 | 1.689 | 1.689 |
Eerste financiële tussenrapportage 2021 | 2.288 | 1.197 | 1.142 | 1.070 | 1.055 |
Meicirculaire 2021 | -1.509 | 242 | 657 | 1.034 | -92 |
Financieel kader | 1.899 | 1.285 | 4.627 | 3.793 | 2.652 |
Geaccepteerd tekort | 1.700 | 1.700 | 1.700 | ||
Actueel financieel kader | 1.899 | 1.285 | 2.927 | 2.093 | 952 |
Daarnaast zien we risico's en onzekerheden op het gebied van:
- COVID-19: compensatiemaatregelen en vooral wat de structurele effecten zijn van deze crisis;
- Kostenstijgingen in het sociaal domein;
- Onzekerheden vanuit de landelijke verkiezingen, waarbij we denken aan:
- Tijdigheid van nieuw kabinet
- Effect op het accres
- Effect op het abonnementstarief
- Effect op de opschalingskorting
- Effect op compensatie kosten Jeugdhulp
- Effect op herverdeling van gemeentefonds (kan voor onze gemeente positief uitvallen).
Hierbij zien we tegelijkertijd een "streng" toetsingskader vanuit de provincie Noord-Brabant voor de begroting 2022-2025. Dit toetsingskader van de provincie schrijft voor:
- Jeugdzorg: we mogen rekening blijven houden met € 1,7 miljoen extra inkomsten, zoals we dit tot nu toe ook doen als "geaccepteerd" tekort. We mogen geen rekening houden met extra middelen.
- We mogen geen rekening houden met overige extra inkomsten, ook niet met positieve herverdeeleffecten van het gemeentefonds.
- De raming van investeringslasten is strenger dan onze voorschriften voorschrijven, wat jaarlijks maximaal tussen € 0,3 en € 0,7 miljoen extra kosten in de begroting betekent. We gaan nog kijken hoe we hier mee om kunnen gaan.
Samengevat zien we een forse uitdaging om de (meerjaren)begroting sluitend te maken.
2. Financiële kaders en uitgangspunten
In het coalitieakkoord ‘Kansen zien, kansen pakken’ is gekozen voor een solide financieel beleid met sluitende meerjarenbegrotingen. Er is gekozen voor stabiliteit. Wel willen we kansen benutten als deze zich voordoen. We vermijden extra bezuinigingen zoveel mogelijk.
Tegen deze achtergrond gelden de volgende algemene financiële kaders en uitgangspunten:
- Ons financieel beleid blijven we gedegen en solide vormgeven. We hebben een begroting die meerjarig (structureel) sluitend is. We blijven daarbij werken met een geaccepteerd tekort (zie volgende paragraaf). Tussentijdse beperkte, niet structurele, tekorten zijn aanvaardbaar als we deze uit reserves kunnen afdekken.
- We hebben een algemene reserve die in principe voldoet aan de gestelde normen (10% van de algemene uitkering). We zetten deze reserve in om risico's en extra kosten door de COVID-19 crisis incidenteel op te vangen. En ook tussentijdse tekorten in de begroting dekken we hiermee af.
- De financiële positie en de meerjarenbegroting staat onder druk. We hebben een goede reservepositie, mede dankzij het grondbedrijf wordt deze positie de komende jaren verder versterkt. Maar onze meerjarenbegroting laat een verlies zien. Nieuwe bezuinigingen proberen we zoveel mogelijk te voorkomen. We moeten dus extra kritisch zijn op de beschikbare budgetten en nieuw beleid.
- We kijken jaarlijks kritisch naar alle reserves. In de nota reserves, die de gemeenteraad tegelijk met de programmabegroting behandelt, lichten we de reserves uitgebreid toe.
Meer specifiek gelden de volgende kaders:
Gemeentelijke belastingen en heffingen
De lokale lastendruk houden we minimaal op € 22,50 onder het landelijke gemiddelde. De lokale lastendruk blijft stabiel onder het landelijke gemiddeld, namelijk € 37. Dit is opmerkelijk omdat zowel de OZB als de afvalstoffenheffing in Oss relatief fors zijn gestegen. We constateren echter dat veel gemeentes in Nederland – vaak vanwege een lastige financiële positie – besloten hebben de gemeentelijke lasten wat meer te verhogen. De Osse afvalstoffenheffing was historisch gezien laag. Onze OZB en afvalstoffenheffing liggen nu rond het landelijk gemiddelde. Toch blijven we qua totale lastendruk nog steeds ver onder het landelijk gemiddelde. Dit wordt voor het overgrote deel veroorzaakt door een lagere rioolheffing.
Kaders voor 2022 zijn:
- Voor het jaar 2022 verhogen we de OZB alleen met prijsinflatie (2%).
- De tarieven voor rioolheffing en afvalstoffenheffing zijn in principe kostendekkend.
In de Atlas van de lokale lasten heeft het COELO voor 2021 het volgende beeld berekend:
Lastendruk standaardwoning 2021 | Oss prognose | Landelijk prognose |
---|---|---|
Onroerende zaakbelastingen | € 307 | € 305 |
Afvalstoffenheffing | € 298 | € 305 |
Rioolheffing | € 169 | € 201 |
Totaal | € 774 | € 811 |
Prijsontwikkeling
Het CPB verwacht in 2022 voor de overheidsuitgaven een prijsontwikkeling van 1,4% (prijs overheidsconsumptie netto materieel). Voor de loonontwikkeling gaan ze uit van 1,2% (prijs overheidsconsumptie beloning werknemers). Dit is erg laag. We zien dat de werkelijke loonstijging (inclusief premiestijgingen sociale lasten) in 2021 zonder CAO al uitkomt op 2,3%. Uitgaande van bod VNG (dat niet door vakbonden is geaccepteerd) komt hier dan minimaal 0,5% structureel bij. Dus is de totale loonstijging 2021 eerder richting 3 tot 4%. Op basis hiervan is niet reëel te verwachten dat loonstijging in 2022 naar 1,2% gaat. Vandaar dat we in de programmabegroting 2022 rekening houden met een prijs- en loonontwikkeling van 2%. Dit cijfers sluit nagenoeg aan bij het algemene inflatiecijfer (CPI) van 1,9%.
In de jaarlijkse meicirculaire van het gemeentefonds krijgen gemeenten in principe geld voor de verwachte loon- en prijsontwikkeling. Vanuit de meicirculaire zetten we daarom de noodzakelijke bedragen apart om loon- en prijsstijgingen op te kunnen vangen.
Gesubsidieerde instellingen
Bij gesubsidieerde professionele instellingen is in zijn algemeenheid sprake van een 80/20-verhouding tussen het loongevoelige en prijsgevoelige deel van de uitgaven. Voor budgetsubsidies wordt voor de compensatie van loonstijging uitgegaan van de specifieke CAO-ontwikkelingen per sector en voor de compensatie van prijsstijging wordt uitgegaan van de nullijn. Bij de overige subsidies zoals professionele instellingen zonder budgetovereenkomst en niet-professionele organisaties wordt de nullijn voor prijscompensatie gehanteerd.
Post onvoorzien
In de begroting hebben we een jaarlijkse post onvoorzien van € 300.000 opgenomen. Dit bedrag kan door het college gedurende het jaar ingezet worden voor incidentele tegenvallers. Criteria daarvoor zijn:
- onuitstelbaar
- onvermijdbaar
- onvoorzienbaar
De verantwoording van de inzet van deze post nemen we op in de reguliere planning- en controldocumenten.
3. Huidige financiële positie
Het financieel beeld wordt bepaald door:
- De meerjarenraming van de programmabegroting 2021-2024.
- De uitkomsten van de meicirculaire 2021.
- 3O-ontwikkelingen vanuit de eerste financiële tussenrapportage over 2021(met focus op doorwerking vanuit de jaarrekening).
- 3O-ontwikkelingen die pas bij het maken van de programmabegroting 2022-2025 bekend zijn.
- De uitkomsten van de septembercirculaire 2021
- De COVID-19 crisis heeft financiële gevolgen voor onze financiële positie. De financiële impact is nog niet in te schatten. In het volgende hoofdstuk geven we de belangrijkste financiële risico's weer.
In de volgende tabel hebben we de uitkomsten samengevat.
Bedragen x € 1.000 | |||||
Omschrijving | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 |
---|---|---|---|---|---|
Programmabegroting 2021-2024 | 1.120 | -154 | 2.828 | 1.689 | 1.689 |
Eerste financiële tussenrapportage 2021 | 2.288 | 1.197 | 1.142 | 1.070 | 1.055 |
Meicirculaire 2021 | -1.509 | 242 | 657 | 1.034 | -92 |
Financieel kader | 1.899 | 1.285 | 4.627 | 3.793 | 2.652 |
Geaccepteerd tekort | 1.700 | 1.700 | 1.700 | ||
Actueel financieel kader | 1.899 | 1.285 | 2.927 | 2.093 | 952 |
De conclusie uit de tabel is dat de financiële positie flink onder druk staat. In 2022 verwachten we nu een tekort van € 1,3 miljoen, in 2023 € 2,9 miljoen, in 2024 € 2,1 miljoen en structureel een tekort van afgerond € 1 miljoen.
Bij deze saldi moet opgemerkt worden dat we nog steeds werken met een geaccepteerd tekort van € 1,7 miljoen, zijnde de extra middelen die we van het Rijk voor de jaren 2021 en 2022 hebben gekregen voor jeugdzorg. Het is en blijft nog onzeker in hoeverre deze extra middelen structureel worden. Voor het jaar 2022 ligt er een forse toezegging, die de komende maanden geconcretiseerd wordt. Over de jaren erna gaat het nieuwe kabinet pas een beslissing over nemen.
Het financiële beeld wordt richting de begroting echter slechter door:
- Reguliere 3O-ontwikkelingen bij de begroting
- Structurele effecten vanuit de COVID-19 crisis voor 2022 en volgende jaren.
Toelichting op de tabel:
Programmabegroting 2021-2024
Het beginsaldo van deze rapportage komt uit de programmabegroting 2021-2024. We werken met een geaccepteerd tekort van € 1,7 miljoen voor de jaren 2023 en 2024. Reden hiervan is dat we voor de jaren ervoor extra gelden voor de uitvoering van jeugdzorg hebben ontvangen ter hoogte van € 1,7 miljoen. Dit geld is echter (nog) niet structureel beschikbaar gesteld. Wanneer het kabinet inderdaad besluit om structurele steun te verlenen n.a.v. de tekorten in de jeugdzorg, is het werkelijke tekort dus lager. Deze handelingswijze is net als vorig jaar ook goedgekeurd door onze toezichthouder de provincie.
Deze programmabegroting was hierdoor net structureel sluitend met tekorten van ongeveer € 1,1 miljoen in 2021 en 2023.
Eerste financiële tussenrapportage 2021
De Eerste financiële tussenrapportage van 2021 zorgde ervoor dat de financiële positie verder onder druk kwam te staan. Met name in 2021 zien we een fors nadeel door de 3O-ontwikkelingen van afgerond € 2,4 miljoen. Meerjarig geven deze 3O-ontwikkelingen een nadeel van ongeveer € 1,4 miljoen.
De belangrijkste oorzaken waren:
- We zien forse kostenstijgingen binnen de Wmo van in totaal afgerond € 1 miljoen (structureel). Het gaat om de onderdelen Dagbesteding en begeleiding (€ 604.000), Wmo voorzieningen (€ 209.000) en huishoudelijke verzorging (€ 175.000).
- Voor ICT zien we ook meerdere nadelen, in totaal gaat het om een structureel bedrag van ongeveer € 355.000. Dit is onder andere voor hogere kosten voor software, extra licentiekosten en de nieuwe business case voor het thuiswerken.
- Daarnaast zien we incidenteel hogere kosten voor de BSOB, namelijk € 261.000 voor een hogere deelnemersbijdrage voor 2021 en het project ‘Waarderen op oppervlakte’ van € 228.000.
Daarnaast hebben we in deze financiële tussenrapportage de decembercirculaire van 2020 en de maartcirculaire van 2021 verwerkt. Voor het jaar 2021 ontvangen we vanuit de decembercirculaire een bedrag van € 1.361.000 en vanuit de maartbrief een bedrag van € 1.146.000. Dit is voor compensatiemaatregelen COVID-19. We reserveren dit bedrag voor deze doelen. Daarnaast is er per saldo sprake van een structureel voordeel van afgerond € 0,25 miljoen.
Meicirculaire 2021
Samengevat is de uitkomst van de meicirculaire als volgt:
+ is nadeel: hogere uitgaven/lagere inkomsten | |||||
- is voordeel: lagere uitgaven/hogere inkomsten | |||||
Bedragen x € 1.000 | |||||
2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | |
Meicirculaire 2021 | -190.833 | -189.033 | -186.962 | -186.568 | -187.375 |
Maartcirculaire 2021 | -186.631 | -184.059 | -182.280 | -182.286 | -182.286 |
Saldo | -4.202 | -4.974 | -4.682 | -4.282 | -5.089 |
Totaal af te zonderen | 2.693 | 5.216 | 5.339 | 5.316 | 4.997 |
Netto ontwikkeling | -1.509 | 242 | 657 | 1.034 | -92 |
We hebben een analyse gemaakt ten opzichte van de maartcirculaire 2021. In de eerste financiële rapportage 2021 hebben we reeds de effecten uit de decembercirculaire 2020 en deze maartcirculaire 2021 verwerkt in de begroting.
Belangrijkste punten uit de circulaire zijn:
Algemene ontwikkelingen:
- In verband met de huidige crisis zijn de accressen voor de jaren 2020 en 2021 bevroren op het niveau van de Voorjaarsnota 2020 (landelijk). Vanaf 2022 zijn de accressen weer gekoppeld aan de rijksuitgaven.
- De algemene uitkering valt voor het jaar 2021 positief uit. Er is sprake van een incidentele groei van het gemeentefonds in 2021.
- De jaren erna zijn negatief. De rijksuitgaven dalen vooral omdat het Rijk een lagere loon- en prijsstijging voorziet dan dat ze geraamd hadden. Het gemeentefonds daalt daarom evenredig mee.
- De herijking van de verdeling van het gemeentefonds is uitgesteld met één jaar naar 2023. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het hoofdstuk financiële positie “ontwikkelingen en risico’s”.
Compensatiepakket COVID-19
Het Rijk heeft in de meicirculaire de volgende vooraankondigingen gedaan voor aanvullende compensatie:
- Buurt- en dorpshuizen: indicatief € 50.000 voor Oss
- Lokaal culturele infrastructuur: € 250.000 voor Oss
- Afrekening inkomstenderving 2020: PM. Daarnaast beziet het kabinet de reële compensatie voor de inkomstenderving over 2021.
- Meerkosten WMO en Jeugdwet 2021: indicatie landelijk € 141 miljoen, verdeling niet bekend. Er is reeds afgesproken dat voor geheel 2021 volledige compensatie plaatsvind voor de meerkosten van jeugd en Wmo.
Concretisering hiervan zal bekend worden bij de septembercirculaire. Dit met uitzondering van de meerkosten Wmo en jeugd, deze komen naar verwachting in de decembercirculaire.
Gezien de economie weer opengaat in de tweede helft van dit jaar worden voor andere dossiers in beginsel geen nieuwe middelen gereserveerd.
Extra gelden voor acute problematiek in de jeugdzorg 2021
Het kabinet heeft voor het jaar 2021 (incidenteel) € 613 miljoen beschikbaar gesteld voor acute problemen in de jeugdzorg. Van de extra compensatie zal € 493 miljoen via het gemeentefonds lopen. De rest ter hoogte van € 120 miljoen gaat via specifieke uitkeringen (zogenaamde SPUK’s). Hierbij praten we over uitbreiding van de crisiscapaciteit en het verbeteren van accommodaties. Deze compensaties worden verstrekt aan een beperkt aantal gemeenten of jeugdzorgregio’s.
De compensatie via het gemeentefonds betreft:
- Vormgeven consultatiefunctie ggz, tegen gaan wachtlijsten bij lichtere jeugdhulpproblematiek en tegengaan verdringing van andere uitgaven bij gemeenten: € 228 miljoen
- Uitbreiden aantal praktijkondersteuners jeugdzorg: € 10 miljoen
- Extra inzet en regie op het voorkomen en aanpakken van wachttijden van (regionaal) ingekochte specialistische jeugdzorg op basis van goede data, zodat kwetsbare kinderen de hulp krijgen die ze nodig hebben: € 200 miljoen
- Regionale coördinatie en landelijke informatievoorziening door de VNG ten aanzien van de wachtlijsten specialistische jeugdzorg, € 55 miljoen. Dit laatste bedrag wordt in de komende septembercirculaire verwerkt.
Richting de programmabegroting onderzoeken we in hoeverre we deze extra gelden in moeten zetten voor intensiveringen en/of we deze gelden deels kunnen inzetten om de huidige tekorten binnen jeugdzorg af te dekken.
De compensatie via specifieke uitkeringen betreft:
- Tijdelijke uitbreiding van de crisiscapaciteit jeugd-GGZ: € 50 miljoen
- Beter passend maken van accommodaties om de leefomstandigheden van kwetsbare jeugdigen te verbeteren(driemilieuvoorzieningen): €50 miljoen
- Het ombouwen van separatieruimten in de gesloten jeugdhulp tot High Intensive Care Units: € 5 miljoen
- Het vereenvoudiging en verbetering van de jeugdbeschermingsketen (o.a. verbreding en verdere uitrol pilots vereenvoudiging Jeugdbescherming en doorbraakaanpak): € 15 miljoen.
Deze middelen zullen aan een beperkt aantal gemeenten of jeugdzorgregio’s uitgekeerd worden. Dit wordt landelijk uitgewerkt. Een klein deel van de middelen zal gebruikt worden voor landelijke coördinatie en activiteiten die centraal door het Rijk georganiseerd worden. Hierover zullen in een bestuurlijk overleg tussen Rijk en VNG nadere afspraken worden gemaakt.
Extra gelden jeugdzorg 2022: uitkomsten arbitrage en bestuurlijk overleg
Onlangs heeft de arbitragecommissie aangegeven dat ze vinden dat er fors extra geld moet komen voor gemeenten. Van 2005 tot en met 2015 stegen de jeugdzorgkosten met 250%. Volgens de commissie was het te optimistisch om te veronderstellen dat het na een periode van zulke sterke groei het mogelijk zou zijn om in korte tijd een structurele daling van de uitgaven voor de jeugdzorg te realiseren door overdracht aan de gemeenten. De arbitragecommissie spreekt zich niet uit over een compensatie met terugwerkende kracht voor de jaren tot en met mei 2021. Het doet een semi-bindend advies aan het nieuwe kabinet over de jaren erna. Structureel zou het tekort volgens AEF € 1,2 miljard tot € 1,5 miljard bedragen (na besparingen). In het Bestuurlijk Overleg van 2 juni jl. hebben het kabinet en de VNG de uitspraak van de Commissie van Wijzen (CvW) besproken en daarover de onderstaande afspraken gemaakt:
- Het oordeel van de Commissie van Wijzen (CvW) is verzonden aan de Tweede Kamer, waarmee het ook als inbreng voor de kabinetsformatie dient. Het oordeel onderstreept de grote, gezamenlijke opgave om het jeugdstelsel beter te beheersen en te verbeteren. Het Rijk stelt voor (alleen) het jaar 2022 een bedrag van extra € 1.314 miljoen beschikbaar aan gemeenten ter compensatie, waarbij Rijk en gemeenten zich committeren aan een aantal afspraken
- Dit bedrag wordt verwerkt in de miljoenennota 2022
- Het Rijk geeft hierover op korte termijn helderheid aan gemeenten zodat het mee kan lopen in hun begrotingscyclus en inkoop 2022. De komende weken vindt tussen Rijk en gemeenten besluitvorming plaats over de wijze van uitkeren en verdeling van € 1.314 miljoen.
Verdeling gelden beschermd wonen
Per 1 januari 2021 is de Wet Langdurige zorg (Wlz) opgesteld voor mensen met een psychische stoornis. Dit heeft geleid tot een verlaging van het budget voor beschermd wonen. Inmiddels is bekend dat meer cliënten de overstap vanuit beschermd wonen naar de Wlz maken. Dit betekent een extra verlaging van het budget voor beschermd wonen. In hoeverre dit (regionaal) gerealiseerd kan worden in onze eigen budgetten wordt de komende tijd duidelijker. Besluitvorming over de invoering van een nieuw landelijk verdeelmodel voor beschermd wonen is voorzien vanaf 2023. Dit zal herverdeeleffecten hebben in positieve en negatieve zin.
Uitstel nieuwe inburgeringswet
De inwerkingtreding van de nieuwe inburgeringswet is met een half jaar uitgesteld naar 1 januari 2022. Dit heeft (beperkte) financiële impact op de compensatie van de uitvoeringskosten vanuit het Rijk aan gemeenten.
Conclusie meicirculaire
De meicirculaire 2021 van de algemene uitkering uit het gemeentefonds laat ten opzichte van de maartcirculaire 2021 voor alle jaren een stijging zien.
Van deze bedragen moeten we diverse bedragen afzonderen voor specifieke onderwerpen. Afzonderen als we voor specifieke beleidsvelden extra geld krijgen, maar ook afzonderen in gevallen dat we gekort worden op specifieke beleidsvelden. Als we daar rekening mee houden hebben we de volgende saldo’s:
- 2021: € 1,5 miljoen positief
- 2022: € 0,2 miljoen negatief
- 2023: € 0,7 miljoen negatief
- 2024: € 1 miljoen negatief
- 2025: € 0,1 miljoen positief.
In bijlage 1 hebben we een uitgebreide toelichting op de uitkomsten van de meicirculaire opgenomen.
4. Incidentele begrotingsruimte
De incidentele begrotingsruimte wordt vooral bepaald door de ruimte binnen de algemene reserve en de ruimte binnen de algemene bedrijfsreserve van het grondbedrijf.
Algemene reserve
De omvang van de algemene vrije reserve is per 1 januari 2021 afgerond € 24,6 miljoen (inclusief saldobestemming jaarrekening 2020). De minimale norm van deze reserve is 10% van de algemene uitkering. Op basis van de meicirculaire 2021 is dat € 18 miljoen. De reserve is nu hoger dan de minimale omvang. Op basis van het huidige meerjarenperspectief willen we echter benadrukken dat we deze ruimte nodig zullen hebben voor het opvangen van de tussentijdse tekorten.
Indien nodig zetten we de algemene reserve nog in voor de COVID-19 herstelagenda. Dit kan wel als gevolg hebben dat we dan tijdelijk onder de minimale norm komen.
Algemene bedrijfsreserve van het grondbedrijf
De algemene reserve van het grondbedrijf is per 1-1-2021 gestegen naar € 24,3 miljoen. Het minimale niveau van deze reserve om risico's in bestaande grondexploitaties af te dekken bedraagt € 5,6 miljoen.
We verwachten vanuit het grondbedrijf nog extra winsten in de jaren 2021 tot en met 2024 circa € 12,5 miljoen.
Rekening houdend met o.a. het besluit in de programmabegroting 2021-2024 om de ABR in 2021 met € 5,7 miljoen te verlagen verwachten we dat de ABR eind 2024 uitkomt op circa € 29 miljoen (bron MPG 2021-2024).
We willen deze gelden strategisch goed inzetten, wetende dat na 2025 deze geldstroom grotendeels opdroogt. Daarom moeten we dit geld alleen uitgeven aan investeringen die op termijn rendement opleveren. Rendement kan worden uitgedrukt in besparingen, maatschappelijke winst, voorfinanciering die na verloop van tijd geld oplevert. We willen met deze middelen het profiel van Oss langjarig kunnen versterken.
Daarom willen we deze gelden reserveren voor de versnelling van de woningbouw en bedrijventerreinen. De taskforce die hiervoor ingesteld is, komt met concrete voorstellen. In het hoofdstuk "op weg naar de begroting" lichten we dit verder toe.
Overige reserves
We hebben ook diverse bestemmingsreserves waar in principe nog bestedingsmogelijkheden zijn. In bijlage hebben we een overzicht van de grootste bestemmingsreserves opgenomen. Deze reserves geven een beeld van de incidentele investeringsruimte in de komende jaren.
5. Financiële ontwikkelingen en risico's
Zoals we al eerder hebben toegelicht zien we veel risico's, zowel negatieve als positieve risico's. We schetsen de belangrijkste risico's:
COVID-19
De COVID-19 crisis heeft de wereld nog steeds in zijn grip. We keren op tal van plekken compensatie uit voor effecten van deze crisis. Het is echter nog onzeker wat de effecten op de lange termijn zijn. Het CEP is optimistisch over het herstel van de economie, maar we zien ondanks dit mogelijke herstel wel risico's op het gebied van werk, bijstand en schuldhulpverlening. Daarnaast is onzeker wat het effect van COVID-19 op de vraag naar jeugdhulp is. De vraag is als we hier in de toekomst extra kosten voor moeten gaan maken of we deze voldoende gecompenseerd krijgen vanuit het Rijk.
Kostenstijgingen in het sociaal domein
We zien de afgelopen jaren forse kostenstijgingen binnen het sociaal domein. Ook richting de toekomst zien we hier risico's.
Door de invoering van het abonnementstarief is het aantal aanvragen voor de Wmo in 2020 en 2021 opnieuw fors gestegen. We zagen een stijging van het aantal klanten huishoudelijke verzorging ZIN met 1% per maand. Dit is een landelijk beeld. Het Rijk compenseert deze aanhoudende kostenstijging niet. Een besluit over een eventuele aanpassing van het abonnementstarief ligt bij een nieuw kabinet. We voorzien nog geen afvlakking van de groei. Hetzelfde beeld geldt voor de Wmo voorzieningen, vooral voor de vervoersvoorzieningen.
Voor jeugdhulp geldt dat de inkoop 2021 en inkoop vanaf 2022 een risico vormen. In 2021 kopen we op een andere manier in dan nu, waarbij we ook werken met een nieuw productenboek. Daarbij zijn bij de financiering van aanbieders prikkels ingebouwd om meer op kosten te gaan sturen. Verder krijgt de toegang een grotere rol in de toewijzing van zorg. De praktijk zal leren wat de effecten hiervan zijn.
De inkoop vanaf 2022 is ook een onzekerheid. Dat geldt onder andere voor de inkoopmethodiek vanaf 2022 (volledig pxq) en voor de uitkomsten van de aanbesteding. Bovendien worden vanaf 2022 de regionale solidariteitsafspraken grotendeels losgelaten. Tenslotte wijzigt vanaf 2022 het woonplaatsbeginsel. Dat zorgt voor een aanpassing welke gemeente verantwoordelijk is voor welke jeugdige. Hoe dat uitpakt voor onze regio en specifiek Oss is nog niet bekend.
Activering van personele kosten
Elk jaar besteden we in onze organisatie tijd aan investeringsprojecten. We spreken over een investeringsproject als het gaat om uitgaven waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. Veel voorkomende investeringsprojecten hebben betrekking op de bouw, verbouw en / of verbetering van gebouwen, de aanleg van wegen, straten en openbaar groen en de accommodaties op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en recreatie. Deze investeringen worden geactiveerd. Dit betekent dat er jaarlijks op wordt afgeschreven en dat dus de kosten worden verdeeld over deze jaren. Onze accountant heeft eerder aangegeven (jaarrekening 2019) dat de uren die direct besteed worden aan dat investeringsprojecten hieraan toegerekend moeten worden. Dit is verplicht gesteld in de verslagleggingsvoorschriften. We doen dit op dit moment nog niet. We zijn in overleg met de accountant om dit op een praktische manier vorm te geven. In financieel opzicht leidt dit tot een voordeel van circa € 0,7 tot € 1 miljoen. Dit komt omdat de personele kosten nu in 20-40 jaar worden verdeeld in plaats van in eens ten laste van de begroting komen.
Onzekerheden vanuit de landelijke verkiezingen
Veel besluitvorming die effect heeft op de financiële positie is door het vorige kabinet uitgesteld tot het nieuwe kabinet. De vraag is wat de effecten zijn voor:
- Het accres: we weten dat het gemeentefonds in de vorige kabinetsperiode was gekoppeld aan de brede rijksuitgaven en dat gemeenten deze brede koppeling ook in de volgende kabinetsperiode willen. Voor 2020 en 2021 was deze ‘uitgezet’ vanwege de coronacrisis. Wat we niet weten is of en op welk niveau de accressen voor 2022 en verder dadelijk worden ‘vastgeklikt’ en of dit nadelig of voordelig uitvalt ten opzichte van de bestaande ramingen.
- Het abonnementstarief: in de verkiezingsprogramma's werd door een groot aantal partijen benoemd dat ze het abonnementstarief wilde aanpassen of afschaffen. Het abonnementstarief zorgt voor een forse volumestijging. Een aanpassing of afschaffing ervan, of meer compensatie zou een positief effect op onze begroting kunnen hebben.
- De opschalingskorting: de opschalingskorting is al grotendeels doorgevoerd in onze begroting. We weten nog niet of een nieuw kabinet in gaat op de wens van gemeenten om de opschalingskorting (gedeeltelijk) te schrappen. Voor onze gemeenten gaat het nog om een bedrag van € 0,7 miljoen wat we extra zouden moeten realiseren in 2025. Hiermee is de totale bezuiniging voor onze gemeente € 4,9 miljoen structureel. Het afschaffen van deze opschalingskorting per 1-1-2022 zou voor ons een voordeel betekenen van circa € 0,6 miljoen per jaar, oplopend tot structureel 2,4 miljoen.
- Compensatie kosten Jeugdhulp: We ontvangen tot en met 2022 € 1,7 miljoen van het Rijk ter compensatie van de kosten voor jeugdhulp. Na de uitspraak van de arbitragecommissie zijn er ook afspraken gemaakt voor het jaar 2022. Voor de toelichting hierop verwezen we naar de tekst bij de meicirculaire 2021 in dit hoofdstuk. Onduidelijk is hoe en in welke mate de tekorten voor de jaren erna gecompenseerd worden.
Deze onzekerheden vanuit de landelijke verkiezingen kunnen veel impact hebben op onze begroting. Het grote risico voor dit moment is dat de tijdigheid van een nieuw kabinet veel onzekerheid geeft voor de komende programmabegroting 2022-2025. Wanneer er binnen de komende maanden geen nieuw kabinet komt blijven deze onzekerheden ook bij de begroting van kracht en blijven we sturen in de mist.
Herverdeling van gemeentefonds
Op dit moment wordt de verdeling van het gemeentefonds over de gemeenten herzien. Dit is nodig omdat de verdeling van het rijksgeld over de gemeenten in de loop van jaren is scheefgegroeid. Sommige gemeenten kregen te veel, anderen te weinig. De herverdeling heeft betrekking op 2 onderdelen:
- Herverdeling gelden sociaal domein
- Herverdeling overig deel gemeentefonds
Eerder is de invoering uitgesteld naar 1-1-2022. Ondertussen is de invoeringsdatum van de nieuwe verdeelstelsel verder doorgeschoven naar 1-1-2023. Als reden noemt de minister BZK de huidige financiële positie van de gemeenten, waaronder de tekorten bij de jeugdzorg. Daarover moet eerst duidelijkheid komen en die komt pas bij de kabinetsformatie.
In februari 2021 heeft het ministerie advies gevraagd over het voorlopige voorstel aan de Raad voor het Openbaar Bestuur. Op dat moment werden ook de eerste effecten per gemeente bekend. In zijn algemeenheid gaan de grootste gemeenten er fors op vooruit, de kleinere gemeenten gaan achteruit. De voorlopige cijfers geven aan dat Oss een voordeel zou hebben van per saldo € 18 per inwoner, waarvan € 84 nadeel door het sociaal domein en € 102 voordeel in het overige gedeelte. Voor Oss komt dit neer op ruim jaarlijks € 1,6 miljoen. Voor ons dus erg positief (wat ook betekent dat het voor andere gemeenten fors negatief uitvalt).
Begin juni 2021 wordt een aangepast verdeelvoorstel verwacht, samen met een geactualiseerde voorlopige uitkomst per gemeente. Besluitvorming over de invoering van de nieuwe verdeling is aan het nieuwe kabinet.